Bel ons: 088 22 00 888

Geschikt of ongeschikt

In de ‘Regeling eisen geschiktheid 2000’ (aangevuld c.q. gewijzigd in 2000, 2002 en 2004 in opdracht van de ministers van Verkeer en Waterstaat (Netelenbos en Peijs)) zijn de eisen beschreven aan de medische rijgeschiktheid van deelnemers aan gemotoriseerd verkeer.

De inleiding hiervan is als volgt:

Bij het formuleren van medische geschiktheidseisen doet zich internationaal het probleem voor, dat – afgezien van de invloed van alcoholgebruik – er nog altijd betrekkelijk weinig epidemiologische gegevens zijn over de relatie tussen de gezondheidstoestand van verkeersdeelnemers en het veroorzaken van verkeersongevallen. Het spreekt voor zich dat de ongevalskans kan toenemen door een verminderde lichamelijke of geestelijke conditie van degene die een motorrijtuig bestuurt. Ook is het duidelijk dat aandoeningen als blindheid of een ernstige geestesziekte iemand zonder meer ongeschikt maken voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.

Vervolgens wordt gesproken over ‘geschiktheid’ voor het besturen van een motorrijtuig.

Het begrip ‘geschiktheid’ heeft betrekking op de lichamelijke en geestelijke kwaliteiten op grond waarvan een persoon wel of niet, of voor een beperkte tijdsduur, geschikt is voor het besturen van een motorrijtuig. De vaststelling van de geschiktheid voor één of meer rijbewijscategorieën geschiedt door middel van afgifte (door het CBR) van de verklaring van geschiktheid. Het medisch onderzoek ten behoeve van de beoordeling van de geschiktheid kan bestaan uit een aantekening door de keurend arts (eventueel aangevuld met een geneeskundig verslag) en/of een specialistisch rapport. Met de aantekening van de keurende arts wordt bedoeld de aantekening die wordt geplaatst op de Eigen Verklaring als een van de vragen bevestigend wordt beantwoord. Waar sprake is van een specialistisch rapport, is daarmee bedoeld het rapport dat het CBR ontvangt van de onafhankelijke specialist naar wie de keurling door het CBR is verwezen, dan wel de bevindingen van het onderzoek, bedoeld in artikel 133, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.


Lichamelijke handicaps

In de ‘Regeling eisen Geschiktheid 2000’ worden stoornissen als die van het gezichtsorgaan of neurologische aandoeningen zeer uitgebreid beschreven. Het hoofdstuk over lichamelijke handicaps is echter maar kort:

De geschiktheid van personen met een lichamelijke handicap wordt in eerste instantie beoordeeld door het CBR op basis van de aantekening van de keurende arts op de eigen verklaring en de eventueel reeds beschikbare overige gegevens (bijvoorbeeld een rapport van de revalidatiearts). In de tweede plaats kan het CBR een beoordeling vragen door een deskundige van het CBR op het gebied van de praktische geschiktheid. Deze deskundige adviseert het CBR – veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest – over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen. Bij twijfel over de geschiktheid van de betrokkene in de nabije toekomst dient een beperkte geschiktheidstermijn voor de desbetreffende rijbewijscategorie te worden gehanteerd. Het CBR kan dan tijdig de geschiktheid opnieuw bezien.


Eigen verantwoordelijkheid

Is het antwoord op bovenstaande vraag echter ‘ja’, dan zal de patiënt zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen om – als het om een tijdelijke situatie gaat – geen auto te rijden. Gaat het om een langdurige of permanent veranderde situatie, dan de patiënt dit melden bij het CBR door een Eigen Verklaring (verkrijgbaar bij de gemeente of het CBR) op te sturen met daarop een beschrijving van de behandelend specialist. Het CBR beslist dan of verder onderzoek of een rijtest nodig is en brengt advies uit. Zo nodig wordt een aantekening op het rijbewijs geplaatst. Deze procedure kan enkele weken duren.

Belangrijk voor ons (para)medici is dat wij patiënten informeren over het effect van autorijden op de structuren in de hand en arm. Daarnaast moeten wij hen wijzen op de eigen verantwoordelijkheid over deelname aan het verkeer vanuit verkeerstechnisch oogpunt gezien. Het (on)vermogen van de arm/handfunctie mag geen gevaar voor de medeweggebruikers opleveren. Wettelijk bestaat er geen plicht om een veranderde situatie te melden bij het CBR. Zou de minister een meldplicht invoeren, dan moet de minister ook aangeven bij welke ziektes, aandoeningen en afwijkingen deze melding noodzakelijk is. Op dit moment wordt dat aan de verantwoordelijkheid van de betrokkene overgelaten. Daarbij geldt dat patiënten wel een morele plicht hebben, omdat zij anderen niet onnodig in gevaar mogen brengen. Op het moment dat een patiënt niet in staat is het stuur, de versnellingspook en de knoppen te bedienen in een auto waarin dat wel vereist is, kan hij daarmee een gevaar op de weg zijn.


Verzekering

Hoewel er geen officiële meldplicht is, hebben verzekeringsmaatschappijen (in het geval van betrokkenheid bij schade) verschillende strategieën. Sommige zullen streng zijn en niet uitbetalen, andere zijn coulant. Enkele hebben clausules in hun polisvoorwaarden. Het CBR geeft aan hier geen zicht op te hebben. Zie de aanvulling door het Handencentrum.eu:

Een schriftelijke verklaring waarin uw verzekeringsmaatschappij verklaart dat u verzekerd bent bij schade of ongeval, indien u rijdt met een spalk, schept hierbij meer zekerheid.

Conclusie

Patiënten met een handletsel of handaandoening hebben zelf de verantwoordelijkheid om te beslissen of ze wel of niet deelnemen aan gemotoriseerd verkeer. Wanneer patiënten aan artsen of therapeuten advies vragen, hebben zij de verantwoordelijkheid hen hierop te wijzen. Hierbij moet het voor de patiënt duidelijk zijn, dat er een onderscheid is tussen de effecten voor bijvoorbeeld zijn hand en de effecten voor de verkeersveiligheid.

Deze blogs zijn mogelijk
ook interessant voor jou